Samenvatting Biologie voor Jou VMBO 4a Ecologie
3.1
Ecologie = studie over alle relaties tussen organismen en hun milieu
2 groepen invloeden uit milieu:
Niveaus van ecologie:
- Individu: 1 organisme
- Populatie: groep individuen van zelfde soort die zich onderling voortplanten
- Levensgemeenschap: populaties van verschillende soorten die in een bepaald gebied samenleven
- Ecosysteem: bepaald gebied waarin biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Biotoop = gezamenlijke abiotische factoren van een ecosysteem
Bestudeer ook afbeelding 2 en 3
3.2
Voedselketen:
- Is een reeks soorten, waarbij elke soort de voedselbron is voor de volgende soort
- Eerste schakel is altijd een plant
- In natuur lopen voedselketens door elkaar heen = voedselnet / voedselweb
Autotroof = organisme heeft geen andere organismen als voedsel nodig > maakt zelf organische stoffen uit anorganische stoffen door fotosynthese in bladgroenkorrels
Fotosynthese: water + koolstofdioxide + licht --> glucose + zuurstof
Heterotroof = organismen die zich voeden met andere organismen. Kunnen dus geen energierijke stoffen maken uit alleen anorganische stoffen.
In een voedselkringloop tref je aan:
- Planten zijn producenten
- Altijd 1e schakel voedselketen
- ‘produceert’ glucose en andere voedingsstoffen
- Dieren zijn consumenten (van 1e orde, 2e orde etc.)
- Afvaleters zijn dieren die dode resten van planten en dieren eten
- Bacteriën en schimmels zijn reducenten
- Breken organisch afval af tot voedingszouten (mineralen), die weer opgenomen kunnen worden door producenten
Bestudeer ook afbeelding 4, 6, 7 en 10
3.3
Kringloop van koolstof: bestudeer ook afbeelding 11
- In lucht zit koolstof in koolstofdioxide
- Planten leggen koolstofdioxide met fotosynthese vast in glucose. Met glucose kunnen ook andere plantaardige energierijke stoffen gemaakt worden
- Bij verbranding glucose komt weer koolstofdioxide vrij
- Plantaardige energierijke stoffen kunnen ook opgenomen worden door dieren, die dit vervolgens verbranden en er koolstofdioxide vrijkomt, of die het opslaan als dierlijke energierijke stoffen
- Dood organisch materiaal wordt weer afgebroken door reducenten, waarbij koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding
Stikstofkringloop: bestudeer ook afbeelding 13
- 79% van lucht is stikstofgas
- Stikstof is bestandsdeel van eiwitten
- Stikstof zit in de bodem als nitraat (= voedingszout)
- M.b.v. nitraat kan plant plantaardige eiwitten maken
- Dier kan plantaardige eiwitten eten en omzetten in dierlijke eiwitten
- Rotting bacteriën kunnen dode organismen (eiwitten) afbreken waarbij ammoniak vrij komt
- Ammoniak kan in bodem weer oplossen als ammonium
- Bacteriën in bodem kunnen ammonium weer omzetten in nitraat
- Stikstofbindende bacteriën (o.a. in wortelknolletjes) kunnen stikstofgas uit lucht omzetten in nitraat
Groenbemesting = op grond die nitraatarm is worden planten geplant met wortelknolletjes, zodat de grond weer stikstofrijk wordt
3.4
Piramide van aantallen:
- Geeft aan hoeveel individuen elke schakel van een voedselketen heeft
- In een voedselketen wordt het aantal individuen in elke schakel meestal kleiner (behalve als voedselketen met een boom begint)
Piramide van biomassa:
- Biomassa = totale gewicht van alle energierijke stoffen in een organisme
- Energierijke stoffen zijn: eiwitten, vetten en koolhydraten
- In een voedselketen/voedselpiramide van biomassa wordt de biomassa in elke schakel kleiner
In elke schakel van een voedselketen verdwijnt dus energie door:
- Uitwerpselen
- Organisme verbrandt energierijke stoffen
- Afgestorven weefsels
Uiteindelijk komt dus maar klein gedeelte energierijke stoffen ter beschikking als bouwstof voor het organisme in de volgende schakel
Bestudeer ook afbeelding 16 t/m 19
3.5
Optimale omstandigheden voor populatie is wanneer de biotische en abiotische factoren de meest gunstige waarden hebben
Biologische evenwicht = populatiegrootte schommelt om een bepaalde evenwichtswaarde
Populatiegrootte hangt af van:
- Biotische factoren
- Hoeveelheid voedsel
- Aantal natuurlijke vijanden
- Ziekteverwekkers
- Abiotische factoren
- Klimaat (temperatuur, licht, lucht en water)
Successie = opeenvolging van planten en dierensoorten in een gebied, van een pionieersecosysteem naar een climaxecosysteem
Pioniersecosysteem
- Beginstadium successie
- Weinig verschillende soorten planten en dieren / aanwezige soorten wel in grote aantallen
- Eenvoudig voedselweb
- Sterk schommelende abiotische factoren
Climaxecosysteem
- Eindstadium successie
- Erg soortenrijk
- Ingewikkeld voedselweb
Humus = laagje in bodem met mengsel van voedingsstoffen die uit resten van organismen vrijkomen, samen met de reducenten
Bestudeer ook afbeelding 20, 22 (optimumkromme) en 25
3.6
Aanpassing vis aan waterleven:
- Kieuwen voor zuurstof
- Staartvin om op een neer te bewegen
- Slijm op schubben, zodat er minder weerstand is in het water
- Gestroomlijnde vorm
Poten van landzoogdieren:
- Topgangers > loopt op toppen van tenen à hebben hoef om elke teen = hoefganger
- Teengangers > alleen teenkootjes op de grond
- Zoolgangers > hele voet op grond (stevig, maar minder snelheid)
Poten van vogels:
- Zangvogels: 3 tenen naar voren, 1 naar achteren
- Roofvogels/uilen: tenen met scherpe klauwen
- Loopvogels: hebben 3 tenen die naar voren staan
- Watervogels: zwemvliezen tussen tenen
- Steltlopers: lange poten en lange tenen tegen wegzakken in modder
Snavels van vogels:
- Kegelsnavel
- Zangvogels die zaden moeten kraken
- Pincetsnavel
- Puntige snavel om insecten te vangen
- Haaksnavel
- Roofvogels die prooi moeten verscheuren
- Priemsnavel
- Lange snavel om die in natte bodem diertjes te zoeken
- Zeefsnavel
- Bij watervogels die water afslobberen voor kleine diertjes en plantjes
Bestudeer ook afbeelding 27 t/m31
3.8
Aanpassing plant in winter:
- Bovengronds deel sterft af, reservevoedsel in wortel
- Sommige planten blijft alleen wortelrozet leven boven grond (= rozetvormende planten)
Zonplanten
- Groeien beste bij veel licht
Schaduwplanten
- Groeien beste bij weinig licht (o.a. op bodem bos)
- Vaak grote dunne donkergroene bladeren
- Bloeien vaak vroeg in voorjaar (= voorjaarsbloeiers)
Waterlelie: zit met wortels in bodem, bladeren drijven op water. Stengel bevat luchtkanalen zodat zuurstof bij wortels kan komen
Bestudeer ook afbeelding 33 t/m 37
Download of print hier de samenvatting als pdf-bestand
|