Index biologiepaginaindex vmbo 3 en 4

planten vmbo 4 biologie voor jou

 
info biologiepagina uitleg biologie oefenen biologie bestanden biologie computer pc les biologie

Samenvatting Planten VMBO 4a Biologie voor Jou

2.1

Ongeslachtelijke voortplanting = voortplanting waarbij geen bevruchting plaats vindt; hierbij groeit een stukje van de volwassen plant uit tot een nieuwe plant.

  • Door middel van gewone celdeling > mitose
  • Nakomelingen hebben zelfde genotype als ouderplant (fenotype kan verschillen door milieufactoren)

Voorbeelden ongeslachtelijke voortplanting:

  • Deling door eencellige wieren
  • Stekken = stukje van plant afsnijden dat vervolgens wortels gaat maken (nieuwe plant)
  • Knollen = verdikte stengels die uitlopers kan vormen uit de ‘knoppen’
  • Bollen = verdikte bladeren (rokken) met veel reservevoedsel, met tussen de bolschijf  ‘knoppen’ . Uit de eindknop groeit een nieuwe plant.
  • Uitloper = lange stengel (boven de grond) waaruit nieuwe plant groeit (bv. aardbei)
  • Wortelstok = lange stengel die onder de grond groeit, waaruit nieuwe plant groeit

Geslachtelijke voortplanting = als er bevruchting plaats vindt bij de voortplanting

  • De kernen van de geslachtscellen moeten samensmelten
  • Bij vorming van geslachtscellen vind reductiedeling (meiose) plaats
  • Bij nakomelingen ontstaan dus telkens nieuwe genotypes

Bestudeer ook afbeelding 1, 5, 8 en 9

2.2

Bloem is een orgaan van een plant, functie = voortplanting

Onderdelen bloem:

Bloembodem

Zitten onderdelen van de bloem op vast

Bloemkelk (bevat kelkbladeren)

Beschermen de bloem als die in de knop zit tegen kou, uitdroging en beschadiging (vraat)

Bloemkroon (bevat kroonbladeren)

Insecten lokken

Meeldraden

Mannelijk voortplantingsorgaan
Bestaat uit helmdraad en helmknop (bevat in de helmhokjes stuifmeelkorrels = mannelijke geslachtscel)

Stamper

Vrouwelijk voortplantingsorgaan
Bestaat uit vruchtbeginsel, stijl en stempel

Vruchtbeginsel

Bevat een of enkele zaadbeginsels = vrouwelijke voortplantingscel met kern

Nectarkliertjes

Nectar maken om insecten te lokken

Tweeslachtige plant:     heeft stamper + meeldraden
Eenslachtige plant:         heeft stamper (vrouwelijke bloem) of meeldraden (mannelijke bloem)

  • Plant die tweeslachtig is, is een eenhuizige soort
  • Plant die eenslachtig is, is een tweehuizige soort

Bestudeer ook afbeelding 11, 16, 18 en 19

 

2.3

Bestuiving          =  overbrengen van stuifmeel van de meeldraden naar de stempel van de stamper > Altijd naar plant van dezelfde soort

Insectenbloemen

Windbloemen

Grote, opvallende/gekleurde kroonbladeren

Kleine, groene kroonbladeren

Ruiken sterk

Geurloos

Maken nectar

Geen nectar

Meeldraden en stamper steken minder ver uit de bloem

Meeldraden en stamper steken ver uit de bloem

Kleverig en minder licht stuifmeel

Heel veel en licht, glad  stuifmeel

 

 

 

 

Twee soorten bestuiving:

  • Kruisbestuiving = stuifmeel gaat van de ene bloem naar een andere bloem van dezelfde soort
  • Zelfbestuiving = stuifmeel komt op een bloem van dezelfde plant terecht
 

2.4

Bestuiving en bevruchting:

  • Een bij zuigt nectar uit de bloem, waarbij stuifmeelkorrels aan de bij blijven plakken.
  • De bij gaat naar een andere bloem en de stuifmeelkorrels blijven plakken aan de stempel
  • Uit de stuifmeelkorrel vormt een stuifmeelbuis
  • De stuifmeelbuis groeit naar beneden richting het zaadbeginsel
  • De kern van de stuifmeelkorrel versmelt met de kern van de eicel
  • Uit de bevruchte eicel ontstaat een kiem
  • Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad
  • Uiteindelijk verschrompelen de kroon en kelkbladeren en groeit het vruchtbeginsel sterk

Zaadverspreiding:

  • M.b.v. dieren
    • vruchten eten vanwege sappig vruchtvlees en uitpoepen zaden
    • kleven aan vacht dier m.b.v. haakjes
    • wintervoorraden in  grond worden vergeten (eikels)
  • M.b.v. wind, bijv. paardenbloem en esdoorn
  • Door plant zelf, bijv. springzaad, brem, erwt

Bestudeer ook afbeelding 27 t/m 30

2.5

Bruine boon bestaat uit:

  • Zaadhuid: voor bescherming
  • Twee zaadlobben: bevatten reservevoedsel
  • Kiem (tussen de zaadlobben): bestaat uit worteltje, stengeltje en 2 blaadjes

Ontkieming hangt af van:

  • Temperatuur
  • Water
  • Zuurstof

Tijdens ontkieming groeit er m.b.v. het reservevoedsel in de zaadlob een kiemplantje. Reservevoedsel wordt omgezet in glucose voor verbranding.

Het worteltje vormt wortelharen voor opname water + mineralen

Als stengeltje en blaadjes boven grond komt gaat deze bladgroen vormen; hiermee kan het fotosynthese uitvoeren

Daarna vindt er groei plaats = groter en zwaarder worden van een organisme

  • Door celdeling, plasmagroei en celstrekking

Levenscyclus (een individu sterft, maar de soort blijft bestaan) plant:

  • Eenjarige planten
    • Alleen zaden overwinteren
  • Tweejarige planten
    • Slaan meestal reservevoedsel op in wortel om eerste winter te overleven onder grond
    • In 2e jaar worden bloemen, vruchten en zaden gevormd
  • Meerjarige planten (= overblijvende planten)
    • Zowel houtachtige en kruidachtige planten

Bestudeer ook afbeelding 35 t/m 38

 

2.6

Functies van de wortel:

  • Plant vastzetten in de bodem
  • Opnemen van water met mineralen
  • Opslaan van reservevoedsel (o.a. om te overwinteren)

Twee functies van de stengel:

  • Dragen van de bladeren en bloemen
  • Transport van water met opgeloste voedingsstoffen door de plant > via de vaten. Deze vaten zijn als een groepje gebundeld als vaatbundels

Functie van bladeren = maken van glucose(voedsel) met behulp van fotosynthese
Door alle organen  van een plant lopen vaatbundels; groepjes van vaten. In bladeren noem je de vaten nerven.  Er zijn 2 soorten vaten:

  • Houtvaten
    • Water met mineralen vervoeren
    • Van wortels richting bladeren = opwaartse sapstroom
    • Wand bevat cellulose en houtstof
  • Bastvaten
    • Water met assimilatieproducten uit de bladeren (o.a. suikers)
    • Van blad naar beneden = dalende sapstroom
    • We noemen de dwarswanden met openingen zeefplaten
  • Door verdamping van water vanuit de bladeren wordt het water in de houtvaten omhoog gezogen.
  • Wortelharen vullen het water weer aan. Door worteldruk “persen” de wortels het water in de houtvaten omhoog

De stam van een boom heeft jaarringen:

  • Oudste hout ligt in het midden van de stam, de laatste jaarring aan de buitenkant
  • Brede jaarring = gunstige milieuomstandigheden in dat jaar
  • Smalle jaarring = ongunstige milieuomstandigheden in dat jaar (o.a. bosbrand, een plaag, droogte)
  • Jaarring bevat twee lagen: zomerhout (donkerder en smaller door droogte/warmte in zomer) en voorjaarshout (lichtere en bredere ring)

Bestudeer ook afbeelding 43 t/m 49 + 52

2.7

Stevigheid van een plant door:

  • Houtvaten (met cellulose en houtstof) geven stevigheid aan wortels, stengels en bladeren
  • Daarnaast krijgt een plant ook stevigheid door vocht in de vacuole van een cel:
    • Druk van de cel tegen de celwand = turgor
  • Vezels: dikke celwanden met cellulose en houtstof

Bescherming plant door:

  • Waslaagje: beschermt tegen verdamping vocht (vooral bij planten in droog milieu)
  • Huidmondjes van plant kunnen gesloten worden (sluitcellen veranderen dan van vorm, doordat turgor van de sluitcellen afneemt)
    • Huidmondjes meestal aan onderzijde van blad
    • Huidmondjes ’s nachts meestal dicht