Samenvatting Nectar: Hoofdstuk 2 Bewegen
2.1 Botten
Borstkas = ribben + borstwervels + borstbeen
Bekken = heupbeenderen + heiligbeen
Ellepijp: loopt van de ELLEboog naar de kant van PInk
Functies van het skelet:
- Stevigheid
- Vorm
- Bescherming
- Bewegen (spieren zitten aan botten vast)
- (Maken van bloedcellen in beenmerg)
Been bestaat uit:
- Beencellen
- Tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof
Kraakbeen bestaat uit:
- Kraakbeencellen
- Tussencelstof met weinig kalk en veel lijmstof
- Buigzaam
- O.a. in tussenwervelschijven, in gewrichten, tussen rib en borstbeen, oorschelp
Wervelkolom van boven naar onder:
- 7 halswervels (bovenste = atlas, tweede = draaier)
- 12 borstwervels --> ribben aan vast
- 5 lendenwervels
- Heiligbeen --> vergroeide wervels
- Staartbeen --> vergroeide wervels
Wervel bestaat uit het wervellichaam en het wervelgat. Door het wervelgat loopt het ruggenmerg (zenuwen)
Wervelkolom zorgt voor schokdemping door:
- Dubbele S-vorm
- Kraakbeenschijven
Hernia = Een kraakbeenschijf tussen de wervels puilt uit en drukt tegen de zenuwen in het ruggenmerg
(oefen ook de botten via deze link)
Verdieping
Pasgeboren baby --> skelet grotendeels nog kraakbeen
Fontanellen = stevig vlies dat tussen de schedelbeenderen zit (tijdens en max 1 ½ jaar na de geboorte) --> maakt bevalling mogelijk. Op latere leeftijd is dit een naadverbinding.
Groeischijven = Laag van kraakbeencellen in pijpbeenderen. Vanuit hier wordt een bot langer. Na de puberteit verbenen deze cellen en stopt de lengtegroei.
2.2 Botten bewegen
Botten zijn verbonden via een:
- Naadverbinding (schedel) = onbeweeglijk
- Kraakbeen (o.a. rib – borstbeen) = beetje beweeglijk
- Vergroeid (o.a. heiligbeen en staartbeen) = onbeweeglijk
- Gewricht = beweeglijk
Type gewrichten:
- Kogelgewricht
- Scharniergewricht
- Rolgewricht (spaakbeen rolt om ellepijp)
- (Zadelgewricht (duim))
Bouw van gewricht:
- Gewrichtskom
- Gewrichtkogel (= gewrichtsknobbel)
- Kraakbeenlaagje --> tegen slijtage & soepel bewegen
- Gewrichtskapsel --> taai vlies dat botten bij elkaar houdt / beschermt & maakt gewrichtssmeer
- Gewrichtssmeer --> vloeistof die gewricht soepel laat bewegen
- Gewrichtsbanden --> extra taai vlies in gewrichten die zware belasting doen (bijv. kniebanden, enkelbanden)
Ontwrichting = Gewrichtskogel schiet volledig uit de kom
Verstuiking of verzwikking = gewrichtkapsel en gewrichtsbanden raken te ver uitgerekt/scheurt --> zwelling
Leer ook bron: 2, 3 en 7
Verdieping
Kniegewricht bevat extra:
- Been --> knieschijf (bescherming)
- 2 Kraakbeenschijven à meniscus (soepeler bewegen gewricht)
Voetbalknie > meniscus scheurt in kniegewricht
2.3 Spieren
Bovenarm Biceps = armbuigspier
Triceps = armstrekspier
Spieren die tegenovergestelde beweging maken = antagonisten (bijv. rug en buikspieren, triceps-biceps)
Spier bestaat uit spierbundels.
Spierbundel = groep van spiervezels bij elkaar, omgeven door een taai vlies
Pees = taai stevig, niet elastisch vlies dat spier aan bot vast hecht
Door samentrekken spiervezels --> spier korter en dikker
Spierpijn --> door afvalstoffen die achterblijven & mini beschadigingen spiervezels
Voorkomen door cooling-down
Spierkramp = spier trekt plotseling samen door intensieve belasting --> kan leiden tot spierscheuring in vlies rond spierbundels
Warming-up --> Veel bloed door spieren laten stromen, zodat spier makkelijker kan samentrekken en minder snel overbelast is
2 soorten spieren
- Willekeurige spieren --> skeletspieren; bewust samentrekken
- Onwillekeurige spieren --> Niet onder invloed van je ‘wil’ --> o.a. hart en in spijsverteringsorganen
Wand darmen/slokdarm --> kringspieren en lengtespieren
Verdieping
Trainen kan op:
- Spierkracht
- Lenigheid
- Coördinatie
- Uithoudingsvermogen
Trainingseffect --> na training zijn spiervezels licht beschadigd, na herstel zijn spiervezels sterker dan voorheen
2.4 Dieren bewegen
Gewervelden (vis, reptiel, amfibie, vogel, zoogdier): hebben wervelkolom en hetzelfde bouwplan
2 manieren bewegen wervelkolom
- Met wervelkolom zijdelings golvende bewegingen maken (vis, reptiel, amfibie)
- Met wervelkolom op en neergaande golfbewegingen maken (vogel, zoogdier)
Langere poten = meer snelheid maken (o.a. door minder contactoppervlak met grond)
Drie soorten poten:
- Topgangers: loopt op toppen van tenen > hebben hoef om elke teen = hoefganger
- Teengangers: alleen teenkootjes op de grond
- Zoolgangers: hele voet op grond (stevig, maar minder snelheid)
Verdieping
Veel vissen hebben een zwemblaas > gevuld met gas > om te stijgen of dalen in het water
Download hier als pdf-bestand of om te printen |