abiotische factoren | alle invloeden uit de levenloze natuur |
accumulatie | ophoping, vaak gebruikt voor een schadelijke stof in voedselketens |
afvaleters | bodemdieren die het afval van makers en gebruikers eten |
ammoniak | een anorganische verbinding van stikstof en waterstof met de molecuulformule NH3 |
ammonificatie | omzetten van een organische stikstofverbinding in onder andere ammoniumionen |
ammoniumion | de anorganische stof NH4+ |
areaal | verspreidingsgebied |
atmosfeer | dampkring / lucht om de aarde heen |
autotroof | m.b.v. zonlicht in staat zijn chemische energie vast te leggen met fotosynthese / uit anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken |
beperkende factor | 1. Factor die de snelheid van een proces laag houdt 2. Factor die het aantal individuen in een populatie laag houdt - bijv. voedsel. |
biodiversiteit | verscheidenheid, dat is de soortenrijkdom binnen een ecosysteem. Er bestaat echter ook diversiteit in genotypen binnen een populatie. |
biologisch evenwicht | toestand waarbij de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde. |
biologische bestrijding | bestrijden van plagen met biologische methoden, bijv. door een natuurlijke vijand te gebruiken of gebruik te maken van lokstoffen |
biomassa | totale hoeveelheid energierijk materiaal in een organisme (meestal het drooggewicht genomen) |
biosfeer | alle ecosystemen op aarde samen (= systeem aarde) |
biotische factoren | alle invloeden uit de levende natuur |
broeikasgas | zijn gassen die door hun aardopwarmingsvermogen in de atmosfeer bijdragen aan het verhogen en in stand houden van de evenwichtstemperatuur van de Aarde. Dit verschijnsel noemt men het broeikaseffect |
climaxstadium | laatste stadium na successie, waarbij abiotische factoren en soortensamenstelling min of meer constant zijn De populaties zijn in evenwicht, de diversiteit is hoog en het ecosysteem is stabiel. |
commensalisme | type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel |
competitie | concurrentie proces waarbij individuen elkaar in hun bestaan nadelig beïnvloeden als gevolg van een gemeenschappelijke beperkende milieufactor. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden |
concurrentie | competitie tussen individuen van dezelfde populatie, bijv. voor voedsel, voorplanting of beschikbare ruimte/licht |
consument | organisme, dat andere organismen als voedselbron gebruikt. Een cosument is dus een heterotroof organisme |
coöperatie | samenwerking tussen individuen van dezelfde populatie |
cuticula | waslaagje aan de buitenkant van een blad |
denitrificerende bacterie | bacterie die verantwoordelijk is voor denitrificatie; zet nitraationen om ingasvormig stikstof (N2) |
detritus | substantie bestaande uit organische resten van planten en dieren |
draagkracht | 1. Maximale grootte van een populatie die een ecosysteem kan , 2. Maximale beïnvloeding van een ecosysteem door invloeden van buitenaf waarbij een ecosysteem zich nog kan handhaven. |
duurzaamheid | dat de invloed van de activiteiten van de mens geen blijvende schade aanricht aan het milieu, zodat ook toekomstige generaties er gebruik van kunnen maken |
ecologie | bestudeert de dynamiek van de wisselwerking tussen organismen, populaties of levensgemeenschappen (de biotische milieufactoren) en de relaties tussen organismen, populaties, levensgemeenschappen of landschappen en de niet-biologische omgeving (de abiotische milieufactoren). |
ecosysteem | min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de abiotische en biotische factoren een eenheid vormen |
emergente eigenschappen | op elk hoger organisatieniveau verschijnen nieuwe eigenschappen |
emigratie | individuen die wegtrekken uit een populatie |
erosie | door regen of wind spoelt de bovenste laag van de bodem (met o.a. humus) weg |
eutrofiëring | sterke toename van de hoeveelheid mineralen (o.a. fosfaat en nitraat) in oppervlaktewater, waardoor voedselrijk water ontstaat |
exoten | individuen van een andere soort die een bepaald gebied binnendringen |
exponentieel | exponentiële groei is een wiskundige term die een toename aangeeft evenredig aan de eigen omvang. Iedere grootheid die elk jaar (of elke maand, dag, uur, etc.) met hetzelfde percentage groeit, ondergaat een exponentiële groei. Zo is de groei van een populatie waarin het aantal geboortes per individu (of per echtpaar) constant blijft, evenredig met het aantal individuen, en dus exponentieel. |
fotochemische stikstofbinding | bij onweer kan gasvormig stikstof gebonden worden. Stikstof reageert dan met ozon (O3), en hierbij ontstaat nitraat |
geboortecijfer | aantal individuen dat per tijdseenheid door voortplanting ontstaat in een populatie |
groenbemesting | het verbouwen van vlinderbloemige planten op grond die arm is aan nitraationen |
herbicide | een bestrijdingsmiddel dat onkruid doodt |
heterotroof | andere organismen nodig voor organische stoffen (niet zelf kunnen maken uit anorganische stoffen) |
humus | organisch materiaal, ontstaan door gedeeltelijke afbraak van plantaardige en dierlijke resten op de bodem |
immigratie | individuen die een populatie binnen trekken |
insecticide | een bestrijdingsmiddel dat insecten dood |
J-curve | grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd bij onbelemmerde exponentiele groei |
klimaat | een combinatie van verschillende abiotische factoren zoals temperatuur, wind, licht en neerslag |
knolletjesbacterie | stikstofbindende bacterie in de wortelknolletjes van vooral vlinderbloemige planten |
koolstofkringloop | cyclische reeks van processen die koolstofatomen in en buiten organismen doorlopen |
kunstmest | bestaat vooral uit stikstofhoudende mineralen en fosfaat |
levensgemeenschap | alle populaties die in een bepaald gebied leven |
monocultuur | op grote landbouwarealen wordt 1 soort gewas verbouwd |
mutualisme | type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben |
nitraat | de anorganische stof NO3- |
nitraatbacterie | zetten nitrietionen (NO2-) om in nitraationen (NO3-) |
nitriet | de anorganische stof NO2- |
nitrietbacterie | zetten ammoniak en ammoniumionen om in nitrietionen (NO2-) |
nitrogenase | enzym dat N2-moleculen kan splitsen |
optimum(kromme) | een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is. |
parasitisme | type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt, voordeel en nadeel in de zin van negatieve beïnvloeding van de levensverwachting |
persistente stof | stof die niet of nauwelijks op natuurlijke wijze kan worden omgezet |
pesticide | een bestrijdingsmiddel |
pionierecosysteem | ecosysteem dat als eerste ontstaat in een gebied, waar geen of vrijwel geen leven was |
plaag | ongeremde vermenigvuldiging van een bepaald soort organisme; oorzaak is vaak voldoende voedsel en geen natuurlijke vijand |
populatie | groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten |
populatiedichtheid | het gemiddeld aantal individuen per oppervlakte-eenheid |
predatie | het doden en als voedsel gebruiken van dieren |
producent | planten of autotrofe bacterie - organisme dat organische stoffen uitsluitend uit anorganische stoffen produceert met behulp van energie uit de levenloze natuur |
productie | (= primaire productie) de hoeveelheid organische stoffen die producenten maken |
reducent | schimmel of heterotrofe bacterie, die dood organisch materiaal omzet in mineralen |
reducenten | bacterien en schimmels; breken organische stoffen af tot anorganische stoffen |
resistent | erfelijke weerstand. Resistente individuen ontstaan door mutatie, resistente populaties ontstaan door selectie |
rottingsbacterie | bacterie die eiwitten van dode organismen en de afbraakproducten van eiwitten omzetten in ammoniak en waterstofdisulfide |
S-curve | grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd, waarbij de populatiegroei na een periode van exponentiele groei wordt afgeremd en tenslotte tot stilstand komt |
schaduwplanten | planten die het beste groeien bij een lage lichtintensiteit |
schakel | een voedselketen is opgebouwd uit schakels (organismen) |
soort | organismen die onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen krijgen |
stikstofassimilatie | uit nitraationen en glucose worden stikstofhoudende organische verbindingen opgebouwd, zoals eiwitten |
stikstofbindende bacterie | zetten gasvormig stikstof om in ammoniak |
stikstoffixatie | het binden van stikstof |
successie | verandering in de loop van de tijd in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap zodat deze geleidelijk overgaat in een andere |
symbiose | langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten. Er bestaan drie typen van symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme |
territorium | gebied dat door een of meer individuen van een soort wordt bezet en tegen binnendringende soortgenoten wordt verdedigd |
tolerantiegrenzen | de uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven |
toppredator | dier dat aan het eind van de voedselketen staat |
trofische niveau | elke schakel van een voedselpiramide |
uitputting | het onttrekken van stoffen aan het milieu |
uitspoeling | regenwater (met mineralen) spoelt snel weg naar diepere aardlagen |
ureum | organische stof, die het belangrijkste product van de eiwitafbraak bij zoogdieren vormt. |
veredeling | door kruising, selectie en andere methoden gunstige eigenschappen in gewassen combineren |
versterkte broeikaseffect | de verhoogde concentraties aan broeikasgassen in de atmosfeer versterken het natuurlijke broeikaseffect en leiden bijgevolg tot een verhoging van de gemiddelde aardtemperatuur én dus tot een globale De verhoogde concentraties aan broeikasgassen in de atmosfeer versterken het natuurlijke broeikaseffect en leiden bijgevolg tot een verhoging van de gemiddelde aardtemperatuur én dus tot een globale klimaatverandering |
voedselketen | een reeks van soorten, te beginnen bij een producent, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende |
voedselweb | geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap |
vruchtwisseling | ook wel wisselteelt; dit houdt in dat nooit twee jaar achtereen hetzelfde gewas op een bepaald stuk grond wordt verbouwd |
waterbloei | optreden van zeer grote hoeveelheden wieren en cyanobacterien. Algen- of waterbloei kan het gevolg zijn van kunstmatige of natuurlijke eutrofiering |
zonplanten | planten die het beste groeien bij een hoge lichtintensiteit |