(1) Verdubbeling van het DNA tijdens de S-fase van de interfase | | |
(10) De vertaling van de reeks mRNA-codons in een reeks aminozuren met een specifiek volgorde, tijdens de vorming van het polypeptide (eiwit) door een ribosoom | | |
(4) Vorming van mRNA door een afschrift van een deel van het DNA te maken. | | |
Enzym dat langs de enkelvoudige nucleotideketens schuift tijdens de DNA-replicatie en er voor zorgt dat er DNA dubbelstrengen ontstaan | | |
(7) Enzym dat brokstukken DNA aan elkaar bindt, o.a. gebruikt bij genetische modificatie voor de vorming van recombinant DNA | | |
(5) Deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn | | |
(9) Bevat o.a. een triplet (een anticodon) dat bepalend is voor het aminozuur dat kan worden gebonden en meegevoerd naar het ribosoom-mRNA-complex. | | |
Boodschapper RNA, een polynucleotide; transporteert de informatie voor de synthese van een polypeptide (eiwit) van de kern naar de ribosomen | | |
RNA dat een bestanddeel van de ribosomen is | | |
Enzym dat er voor zorgt dat er een RNA-keten langs een deel van een DNA-keten wordt gevormd | | |
De plaats van RNA-polymerase kan starten met de transcriptie | | |
De keten waar RNA-polymerase zich aan de promotor bindt | | |
(2) Groep van drie nucelotidebasen (triplet), die codeert voor een bepaald aminozuur in een eiwit. | | |
(8) Basentriplet aan het uiteinde van een tRNA-molecuul dat het complementaire codon op een mRNA-molecuul ontdekt | | |
Plaats tussen de promotor en de bijbehorende structuurgenen | | |
Eiwitmolecuul dat de operator op het DNA remt en zo RNA-polymerase blokkeert | | |
(3) Deze schakelen vele genen tegelijk aan of uit, o.a. tijdens de embryonale ontwikkeling | | |
Gedeelte van het DNA dat wel wordt overgeschreven bij de transcriptie, maar niet wordt gebruikt bij de translatie | | |
Een deel van een chromosoom dat er zelf voor zorgt dat het wordt verplaatst | | |
Verschijnsel dat bij de mitose of meiose chromatiden van een chromosoom of homologe paren niet uit elkaar gaan. Hierdoor krijgen de dochtercellen een of meer chromosomen teveel of te weinig | | |
Enzym dat DNAmoleculen op specifieke plaatsen in stukken kan verdelen | | |
Deel van het DNA dat waarschijnlijk geen functie heeft | | |
(6) Cirkelvormig chromosoom in bacteriën. Kan als vector voor een gen dienen bij genetische modificatie | | |
Het triplet AUG | | |
Een klein stukje DNA of RNA dat gebruikt wordt als startpunt van de PCR | | |