Index biologiepaginaindex vwo 4 biologie

cellen biologie voor jou vwo 4

 
info biologiepagina uitleg biologie oefenen biologie bestanden biologie computer pc les biologie

Begrippenlijst "Inleiding in de biologie"

actief transport
transport waarvoor energie nodig is
adulte stamcellen
volwassen stamcellen, bijvoorbeeld in het beenmerg die nog kunnen uitgroeien tot diverse soorten bloedcellen
ATP
adenosinetrifosfaat, energierijk molecuul
celcyclus
opeenvolging van fasen in een zich delende cel. De celcyclus bestaat uit de mitose en de interfase. In de interfase zijn te onderscheiden de G1-, S- en G2-fase
celmembraan
dun vlies rondom cel bestaande uit twee lagen fosfolipiden
celwand
stevige laag om de cel bestaande uit cellulose, geen onderdeel van de cel
centromeer
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hecht aan het centromeer de spoeldraad vast
centrosoom
in dierlijke cellen ligt net buiten de kernenvelop het centrosoom (spoellichaampje), dat zich bij de kerndeling verdubbelt, waarna elk centrosoom zich langzaam naar één kant van de kern beweegt. Geleidelijk ontwikkelt zich in de buurt van elk van de centrosomen een structuur van draden, het spoelfiguur
chloroplasten
bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats
cholesterol
tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen
chromatide
Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien
chromoplasten
kleurstofkorrels in planten
chromosoom
structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose
concentratie
de hoeveelheid opgeloste stoffen
cytoplasma
stroperige vloeistof in de cel die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen en organellen
cytoskelet
een netwerk van vezellige eiwitten in de cel; geeft vorm en langs cytoskelet worden stoffen en organellen vervoerd
diffusie
verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie
DNA-synthese
replicatie van DNA; verdubbeling van het DNA tijdens de S-fase van de interfase
endoplasmatisch reticulum
ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in de cel, dienend als transportkanalen
endosymbiosetheorie
theorie volgens welke oorspronkelijk vrijlevende prokaryoten als organellen (i.c. mitochondriën en chloroplasten) in andere cellen zijn gaan leven. Zo zouden eukaryote cellen zijn ontstaan
epitheel
dekweefsel
externe milieu
de omgeving van een organisme
fagocytose
het opnemen van voedingsstoffen via blaasjes
fosfolipide
bouwsteen van het celmembraan, bevat een hydrofobe staart en hydrofiele kop
G1-fase
periode tussen de mitose en DNA-synthese, waarin plasmagroei plaatsvindt
G2-fase
periode tussen de S-fase en de mitose
golgi-systeem
organel waarin o.a. eiwitten worden opgeslagen en uiteindelijk vorm gegeven / opeenstapeling van platte blaasjes, elk omgeven door een membraan
hydrofiel
waterminnend
hydrofoob
waterafstotend
hypertoon
de osmotische waarde van het externe milieu is hoger t.o.v. het interne milieu
hypotoon
de osmotische waarde van het externe milieu is lager t.o.v. het interne milieu
intercellulaire ruimte
ruimte gevuld met lucht of water die ligt tussen de celwanden
interfase
de fase tussen twee celdelingen in
interne milieu
de weefselvloeistof inclusief het bloedplasma
isotoon
de osmotische waarde van het interne en externe milieu is gelijk
kernmembraan
buitenste laag van het kernplasma
kernporie
opening in het kernmembraan
leukoplasten
kleurloze korrels in planten, die zich nog kunnen ontwikkelen tot chromoplasten, chloroplasten of zetmeelkorrels
lysosomen
blaasjes die door het golgisysteem worden gevormd en verteringsenzymen bevatten
M-fase
M-fase of mitose is de fase waarin de kerndeling plaatsvindt. De M-fase bestaat uit profase, metafase, anafase en telofase
microfilament
eiwitdraad in dwarsgestreepte spiervezels, bij contractie schuiven filamenten in elkaar
mitochondrium
organel waarin verbranding plaats vindt (vrij maken van energie)
mitose
kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern
motoreiwit
eiwitten die zich langs het cytoskelet verplaatsen en blaasjes en eiwitten vervoeren
nanotechnologie
de techniek die het mogelijk maakt te werken met deeltjes in de grootteorde van nanometers (afkorting nm, een miljardste van een meter)
nucleolus
organel in de kern, waar zich de genen van ribosomaal RNA bevinden
orgaan
deel van een organisme met een of meerdere functies
organel
deel van een cel met een bepaalde functie
osmose
diffusie van water door een semi-permeabel membraan
osmotische waarde
totale hoeveelheid opgeloste deeltjes in een bepaalde volume-eenheid
passief transport
transport waarvoor geen energie nodig is
permeabel
doorlaatbaar
plasmagroei
toename van de hoeveelheid cytoplasma van een cel
plasmolyse
verschijnsel waarbij de cel(membraan) loslaat van de celwand
plastiden
korrels in plantencellen (chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten)
porie-eiwit
membraaneiwit die stoffen van een hoge naar een lage concentratie vervoert
preparaat
voorwerp dat je onder de microscoop bekijkt
prokaryoot
organismen waarvan de cel(len) geen kernmembraan bevat(ten), zoals bacteriën
ribosomen
bolletjes in de cel die eiwitten maken (liggen op het ER of in het cytoplasma)
secretie
het afgeven van stoffen door cellen
selectief permeabel 
bepaalde stoffen gaan selectief door het membraan, andere stoffen worden tegen gehouden
SEM 
scanning-elektronenmicroscoop die een meer driedimensionaal beeld geeft
semi-permeabel membraan
membraan dat alleen water doorlaat en geen opgeloste stoffen (half-doorlaatbaar)
S-fase
periode waarin DNA-synthese plaatsvindt
spoelfiguur
structuur van trekdraden en steundraden vanuit tegenover elkaar liggende delen van de cel (de polen) naar de centromeren van de chromosomen. Deze spoelfiguur ontstaat tijdens de kerndeling
stamcellen
1. Cel in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen, 2) (Embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikelen
TEM
transmissie-elektronenmicroscoop 
tumor
zwelling of gezwel
turgescent
een cel met turgor
turgor
druk van de cel op de celwand
tussencelstof
tussencelstof is het materiaal tussen cellen. De tussencelstof bestaat uit eiwitten en suikers die door cellen worden gemaakt en uitgescheiden
vacuole
blaasje gevuld met vocht in de cel, o.a. voor stevigheid
weefsel
groep cellen met dezelfde vorm en functie
weefselvloeistof
het vocht buiten de cellen en buiten de haarvaten