Index biologiepaginaindex vwo 5 biologie

regeling en waarneming vwo 5 nectar biologie

 
info biologiepagina uitleg biologie oefenen biologie bestanden biologie computer pc les biologie

 

actief transport verplaatsing van een stof door een biologisch membraan tegen het concentratieverval of tegen een elektrochemische gradiënt in, door middel van energietoevoer en speciale transporteiwitten
adenohypofyse hypofysevoorkwab
ADH antidiuretisch hormoon, hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert
adrenaline hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels van het sympathische zenuwstelsel afgescheiden
animaal zenuwstelsel regelt vooral je bewuste reacties
antagonist spier (of ander orgaan) waarvan de werking tegengesteld is aan een andere spier (of ander orgaan)
autonoom zenuwstelsel (vegatatieve) zenuwstelsel dat de zogenaamde autonome functies regelt. Autonome functies vinden onafhankelijk van wilsinvloeden plaats
axon uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleiden (= neuriet)
bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren
biceps armbuigspier
cel van Schwann cel die de myelineschede, mergschede, om een zenuwceluitloper vormen
centraal zenuwstelsel de grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg
conductor zenuwcel, geleider
corticosteroiden hormonen zoals cortisol geproduceerd door het bijnjerschors, onderdrukken o.a. het afweersysteem
dendriet uitlopers van een zenuwcel die impulsen naar het cellichaam toe geleiden
diabetes ziekte waarbij de regeling van het bloedsuikergehalte verstoord is, meestal door een tekort aan het hormoon insuline (Suikerziekte)
drempelwaarde minimale sterkte van een prikkel die effect heeft, de prikkeldrempel
dwarsgestreepte spieren spieren die aan delen van het skelet vastzitten en die delen kunnen laten bewegen, ook wel skeletspieren
effector spier of klier
eilandjes van Langerhans celgroepjes in de alvleesklier die voor de vorming van de hormonen insuline en glucagon zorgen
endocriene klier klier die zijn product afgeeft aan het bloed
epo erytroproteine, hormoon dat de vorming van rode bloedcellen stimuleert
excitatie stimulering van een zenuwcel
exocriende klier klier die zijn product afgeeft via een afvoerbuis
genregulatie is in de biologie de sturing van de genexpressie. De genregulatie bepaalt de concentratie van een door een gen gecodeerd eiwit in een cel.
gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel
gewenning proces, waarbij steeds minder op prikkels wordt gereageerd. Dit treedt op bij continue prikkels. De impulsfrequentie neemt af
gladde spier spier dieaangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel, o.a. in de wanden van het darmkanaal
gladde spier Spier dieaangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel, o.a. in de wanden van het darmkanaal
gliacellen zijn cellen die in het zenuwstelsel voorkomen en de neuronen verzorgen. De verhouding gliacellen/zenuwcellen is ongeveer 10:1. In tegenstelling tot de neuronen zijn gliacellen wel in staat zich te delen.
glucagon hormoon gevormd in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans. De werking is tegengesteld aan de werking van insuline. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed
glycogeen polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen
grijze stof gedeelte in het centrale zenuwstelsel(hersenen en ruggenmerg) waar zich de cellichamen van zenuwcellen bevinden. Grijze stof geeft het weefsel een grijze kleur
groeihormoon hormoon dat de groei bevordert, door de lengtegroei van de botten te stimuleren. Het groeihormoon wordt afgescheiden door de hypofyse
hersenstam gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg. De hersenstam bevat centra voor het autonome zenuwstelsel, is de verbinding tussen hersenen en ruggenmerg. De reflexen van hoofd en hals lopen via de hersenstam.
homeostase het constant houden van het interne milieu van een organisme
hormonen stof die door klieren wordt afgescheiden in het bloed, die invloed heeft op de werking van bepaalde organen, de doelwitorganen
hormoonspiegel de concentratie van een hormoon in het bloed
hypofyse hypofyse of hersenaanhangsel is een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren.
hypothalamus gedeelte van de tussenhersenen. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse
impuls impuls of actiepotentiaal is een voortbewegende omkering van de elektrische lading langs het membraan van een zenuwcel(uitloper)
impulsfrequentie het aantal impulsen per tijdseenheid die door een zenuwcel wordt voortgeleid
impulssterkte de grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan
inhibitie remming van een zenuwcel door een andere zenuwcel. De remming hangt samen met de werking van neurotransmitters die de overdracht van een actiepotentiaal via de synaps (de verbinding tussen twee zenuwcellen) be•nvloeden.
inhibiting hormonen zorgen ervoor dat de endocriende cellen in de adenohypofyse geen hormonen meer produceren
innervatie het voorzien van een orgaan met zenuwen
insuline hormoon, afgescheiden door de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, dat de doorlaatbaarheid van celmembranen voor glucose verhoogt en dus het glucosegehalte van het bloed verlaagt
kleine hersenen deel van hersenen dat bewegingen coordineert en het evenwicht handhaaft
mctine Eiwit in een spierfibril
merg het centraal gelegen deel van een orgaan, bijv. niermerg, merg van de stengel
motorisch eindplaatje het contactpunt van een uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel
motorisch eindplaatje Het contactpunt van een uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel
motorische eenheid alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 bewegingszenuwcel
motorische eenheid Alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 bewegingszenuwcel
mwarsgestreepte spieren Spieren die aan delen van het skelet vastzitten en die delen kunnen laten bewegen, ook wel skeletspieren
myelineschede isolerende laag om uitlopers van zenuwcellen
myofibril Spierfibrillen zitten in een spiervezel
myoglobine Is het zuurstofbindende eiwit dat in grote hoeveelheden voorkomt in de spieren. 
myosine Eiwit in een spierfibril
natrium-kaliumpomp Eiwit dat mbv energie natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in transporteert
negatieve terugkoppeling een vorm van terugkoppeling waarmee een proces negatief wordt be•nvloed tot eventueel de oorspronkelijke waarde weer is bereikt. 
neuriet uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleiden (= axon)
neurohormoon hormoon dat is gevormd door een neuron (zenuwcel)
neurohypofyse hypofyseachterkwab
neuron zenuwcel
neurosecretie wanneer hormonen door neuronen worden gevormd
neurotransmitters stof die door zenuwcellen in de synapsspleet wordt afgescheiden en de potentiaal van het postsynaptische membraan beïnvloeden. Neurotransmitters worden bij het presynaptische membraan afgescheiden als daar impulsen aankomen.
orthosympatisch zenuwstelsel ook wel sympatisch genoemd; deel van het autonome zenuwstelsel, dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam arbeid kan verrichten. Orthosympathicus is antagonistisch (=tegenovergestelde) aan de parasympathicus.
oxytocine hormoon dat door de achterkwab van de hypofyse wordt afgescheiden en dat bij de geboorte de weeën opwekt en de melksecretie op gang brengt
parasympatisch zenuwstelsel het deel van het autonome stelsel dat het lichaam in rust brengt
perifere zenuwstelsel de zenuwen buiten het centrale zenuwstelsel
prikkel invloed uit het milieu op een organisme
prolactine hormoon dat rol speelt bij vergroten van melkklieren en ook de melkproductie stimuleert
receptoren een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul.
reflex eenvoudige type van gedrag waarbij een bepaalde prikkel vrijwel zonder vertraging een bepaalde reactie teweegbrengt. Dus een snelle vaste onbewuste reactie op een prikkel, bewustwording kan later volgen.
reflexboog de weg die impulsen bij een reflex afleggen. Een reflexboog bestaat uit een receptor, een sensorisch neuron, een deel van het centrale zenuwstelsel, motorische neuronen, en effectoren.
repolarisatie ontlading en herlading van de cellen
ruggenmerg deel van het centrale zenuwstelsel dat zich binnen de wervelkolom bevindt
rustpotentiaal het verschil in lading tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan van zenuwcellen als ze geen impulsen voortgeleiden
sacromeer Is de kleinste zich herhalende structuur die wordt gebruikt voor het samentrekken van spieren.
saltatoire impulsgeleiding sprongsgewijze impulsgeleiding
schakelcel zenuwcel die geheel binnen het centrale zenuwstelsel ligt. Dit neuron geleidt impulsen van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel
schildklier tegen het strottenhoofd gelegen hormoonklier, die schildklierhormoon, thyroxine produceert
schors weefsel dat aan de buitenzijde van een orgaan ligt, bijv. nierschors of hersenschors
signaalcascade een signaal wordt via meerdere schakels in de cel doorgegeven
spierbundel Onderdeel van een spier. Een spierbundel is door bindweefsel gescheiden van andere spierbundels en bestaat uit spiervezels
spierschede De omhulling van een spier, bestaande uit bindweefsel
spiertonus Spierspanning
spiervezel Langwerpige vezelvormige cel in dwarsgestreept spierweefsel. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen
spinale ganglia ruggenmergszenuwknopen; deze verdikking is veroorzaakt door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen
stereoscopie het kijken met twee ogen en daardoor diepte zien
summatie het bij elkaar optellen van depolarisaties van meerdere axonuiteindes
synaps spleet tussen het uiteinde van een axon en een doelwitcel, waar impulsen worden doorgegeven
terugkoppeling verschijnsel dat een proces wordt beïnvloed door zijn eigen resultaat. Als de invloed remmend is spreekt men van negatieve terugkoppeling, als de invloed stimulerend is spreekt men van positieve terugkoppeling.
thalamus deel van de hersenstam dat in verbinding staat met de grote hersenen
thyroxine door de schildklier gevormd hormoon dat invloed heeft op de stofwisseling
triceps armstrekspier
TSH hormoon, gevormd door de voorkwab van de hypofyse, dat de schildklier stimuleert
witte stof weefsel aan de buitenkant van het ruggenmerg en de binnenkant van de grote hersenen. In de witte stof liggen veel gemyeleiniseerde zenuwvezels
zenuw bundel met uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een laag bindweefsel