adenine |
een stikstofbase |
allel |
1 van de genen van een genenpaar / variant van een gen |
anticodon |
basentriplet aan het uiteinde van een tRNA-molecuul dat het complementaire codon op een mRNA-molecuul ontdekt. |
antisense-DNA |
moleculair biologen noemen een stuk DNA dat afgelezen wordt of afleesbaar is een antisense en het tegenovergestelde, dus niet afleesbaar, sense (letterlijk vertaald staat sense voor betekenis) |
basenparing |
de stikstofbasen van de beide nucleotidenketens zijn twee aan twee met elkaar verbonden. (A met T, en C met G) |
centromeer |
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hecht aan het centromeer de spoeldraad vast |
chromatide |
Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien |
chromatine |
is het geheel van DNA en eiwitten in de celkern van eukaryotische cellen |
chromosoom |
structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose |
coderende streng |
de nucleotideketen die niet wordt gebruikt tijdens de transcriptie |
codon |
groep van drie nucelotidebasen (triplet), die codeert voor een bepaald aminozuur in een eiwit |
cytosine |
een stikstofbase |
deletie |
het verwijderen van een nucleotidepaar in het DNA |
desoxyribose |
een suiker met 5 C-atomen per molecuul, bestanddeel van DNA |
DNA |
desoxyribonucleïnezuur, een keten (molecuul) opgebouwd uit nucleotiden, die bestaan uit een suiker (desoxyribose) een stikstofbase en een fosfaatgroep |
DNA-ligase |
enzym dat korte DNA-fragmenten aan elkaar koppelt |
DNA-methylering |
is een epigenetisch proces waarbij een methylgroep (CH3-groep) aan een DNA-molecule wordt toegevoegd. Hierdoor verandert de structuur van het DNA, dat dientengevolge niet langer afleesbaar is tijdens bijvoorbeeld een transcriptie |
DNA-polymerase |
enzym dat langs de enkelvoudige nucleotideketens schuift tijdens de DNA-replicatie en er voor zorgt dat er DNA dubbelstrengen ontstaan |
DNA-replicatie |
het kopieren van het DNA, waarna een chromosoom bestaat uit twee chromatiden die vastzitten met een centromeer |
DNA-sequentie |
volgorde van de vier bouwstenen waaruit DNA is opgebouwd |
epigenetica |
de studie van wijzigingen in de genexpressie zonder dat er wijzigingen in de dna-sequentie plaats vinden |
epigenetische factoren |
invloeden die de werking van genen beinvloeden, zoals stress, voeding en drugs |
eukaryoot |
organismen met een celkern |
exons |
de coderende stukken DNA in een gen |
gelelektroforese |
een scheidingstechniek die moleculen onder invloed van een elektrisch veld laat bewegen in een gel. |
genexpressie |
het tot uiting komen van een gen |
genoom |
de volledige set genen vane en organisme inclusief niet-coderend DNA |
genoommutatie |
mutaties waarbij het aantal chromosomen in een cel veranderd is |
genregulatie |
het aan of uitzetten van een gen |
guanine |
een stikstofbase |
helicase |
enzym dat zorgt dat het dubbelstrengs-DNA uit elkaar 'ritst' |
helixstructuur |
de molecuulstructuur van het DNA, dat uit een dubbelspiraal bestaat en RNA dat uit een enkelspiraal bestaat. Een helix is een spiraalvorm waarbij elk punt dezelfde afstand heeft tot de centrale as |
histonen |
eiwitten waaromheen DNA ligt gerold in een chromosoom |
insertie |
het toevoegen van een nucleotidepaar in het DNA |
introns |
niet coderende stukken DNA in een gen |
inversie |
soort chromosoommutatie, waarbij delen van het DNA worden omgedraaid |
junk-DNA |
niet-coderend DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA" |
kernlichaampje |
in de kernlichaampjes (nucleoli) wordt namelijk rRNA (ribosomaal RNA) aangemaakt, dat vervolgens getransporteerd wordt naar de ribosomen die zorgen voor de synthese van eiwitten. |
matrijsstreng |
zie template-streng |
mRNA |
messenger RNA, dat meestal afgekort wordt tot mRNA, speelt een centrale rol in het tot expressie brengen van genetische informatie. Messenger RNA is een vorm van RNA die als 'boodschapper' (messenger) twee processen met elkaar verbindt: de transcriptie, waarbij een stuk DNA (een gen) overgeschreven wordt tot mRNA, en de translatie, waarbij het mRNA wordt vertaald naar een keten van aminozuren (een eiwit) |
mtDNA |
DNA liggend in de mitochondria; worden altijd via de eicel overgedragen |
mutatie |
verandering in de volgorde van het DNA of RNA |
niet-coderend DNA |
het junk-DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA" |
nucleïnezuur |
een stof, waarvan elk molecuul bestaat uit één of twee strengen nucelotiden, die samen één of twee polynucleotideketens vormen. Nucleïnezuur komt voor in DNA (twee ketens) en RNA (één keten) |
nucleosoom |
een aantal histonen met eromheen gewikkeld DNA |
nucleotide |
bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep |
Okazaki-fragment |
een relatief kort DNA-fragment op de lagging strand (de antiparallelle streng) van een dubbele helix tijdens de replicatie |
oncogen |
een oncogen ontstaat na mutaties uit een proto-oncogen. Een oncogen zet een cel aan tot abnormaal snel groeien en delen |
operator |
deel van het operon dat dicht bij of op de promotor ligt, waaraan een regulatoreiwit (repressor of activator) zich kan binden en daardoor de affiniteitvan de promotor voor de RNA-polymerase vermindert of verhoogt. |
operon |
bestaat uit een promotor, operator(en) en meerdere (structurele) genen, die coderen voor proteïnen met verwante functies. |
PCR |
PCR (vertaald Polymerase Ketting Reactie) is een methode om kleine hoeveelheden van een specifiek stuk DNA een groot aantal keren te vermeerderen |
plasmide |
korte stukjes circulair DNA in sommige prokayoten |
pre-mRNA |
het onbewerkte messenger RNA (mRNA) zoals dat direct na de transcriptie wordt geproduceerd. Door het proces van RNA-processing wordt het pre-mRNA bewerkt tot mRNA. Dit vindt alleen plaats in eukaryoten |
primase |
enzym dat een stukje RNA (primer) vast aan het DNA-molecuul tijdens DNA-replicatie; dit wordt gebruikt als startpunt |
primer |
klein stukje DNA of RNA dat gebruikt wordt als startpunt van de polymerasekettingreactie (PCR, polymerase chain reaction). Er zijn steeds twee primers nodig, één voor de 5'-streng en één voor de 3'-streng. Deze worden de forward en de reverse primer genoemd. |
prokaryoot |
een prokaryoot organisme is een eencellig organisme zonder celkern |
promotor |
specifieke plaats in het DNA waar RNA-polymerase zich kan binden aan het DNA molecuul. |
proto-oncogen |
coderen voor eiwitten die de celgroei en celdigfferentiatie stimuleren. Door een mutatie kan een proto-oncogen veranderen in een oncogen |
puntmutatie |
een verandering in 1 nucleotidepaar |
recombinant-DNA-techniek |
techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden |
recombinatie |
het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen. Recombinatie kan het gevolg zijn van de toevalsverdeling van beide homologe chromosomen bij de meiose over de haploïde cellen. Recombinatie kan ook het gevolg zijn van crossing-over. |
regulatorgen |
genen die regelen dat de juiste genen op de juiste momenten tot expressie komen |
repetitief DNA |
vele malen een herhaling van dezelfde DNA-volgorde |
repressor |
is een DNA- of RNA-bindend eiwit dat de expressie van een of meerdere genen verhindert door te binden op de operator. Een DNA-bindende repressor blokkeert het aanhechten van RNA-polymerase aan de promotor, waardoor het aanmaken van mRNA (de transcriptie van het gen) verhinderd wordt |
restrictie-enzym |
enzym dat DNAmoleculen op specifieke plaatsen in stukken kan verdelen. |
ribose |
een suiker dat in RNA zit i.p.v. de desoxyribose in DNA |
RNA |
ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden |
RNA-polymerase |
enzym dat er voor zorgt dat er een RNA-keten langs een deel van een DNA-keten wordt gevormd. |
RNA-processing |
het bewerken van het pre-mRNA molecuul |
rRNA |
staat voor ribosomaal RNA, en is een speciaal RNA-molecuul dat belangrijk is voor de eiwitsynthese. Het rRNA-molecuul is een onderdeel van het ribosoom, en heeft als functie het katalyseren van de reactie die de eiwitketen verlengt. |
sequentie |
volgorde van nucletiden |
spliceosoom |
knipt de introns uit het pre-mRNA en plakt de exons vervolgens aan elkaar |
splicing |
proces dat wordt uitgevoerd door het spliceosoom |
startcodon |
codon (AUG) waarmee het af te lezen deel van het mRNA-molecuul begint |
stopcodon |
codon of triplet in mRNA dat niet codeert voor een aminozuur, maar het einde aangeeft van de eiwitsynthese. |
structuurgenen |
genen die de info bevatten voor de eiwitsynthese in ribosomen |
substitutie |
soort puntmutatie, waarbij een base vervangen wordt door een andere base |
telomeren |
een telomeer is een zich herhalend stuk DNA aan het uiteinde van elk chromosoom. Telomeren beschermen de genen die aan het eind van het chromosoom liggen tegen beschadigingen |
template-streng |
de nucleotideketen waarlangs het mRNA ontstaat tijdens de transcriptie |
thymine |
een stikstofbase |
transcriptie |
vorming van mRNA door een afschrift van een deel van het DNA te maken. De RNA-streng is complementair aan het deel van het DNA dat de informatie bevat voor de vorming van het RNA-molecuul |
transcriptiefactor |
eiwit dat zich bindt aan specifieke DNA-sequenties, waardoor de hoeveelheid oftranscriptie van genetische informatie van DNA naar mRNA gecontroleerd wordt |
transfectie |
het inbrengen van vreemd DNA in een cel |
translatie |
de vertaling van de reeks mRNA-codons in een reeks aminozuren met een specifiek volgorde, tijdens de vorming van het polypeptide (eiwit) door een ribosoom. |
tRNA |
transfer-RNA dat helpt aminozuren naar een ribosoom te verplaatsen |
tumorsuppressorgen |
gen dat info bevat voor een eiwit, die er voor zorgt dat een cel met te veel of onherstelbare DNA-schade overgaat tot celdood |
uracil |
in plaats van thymine bevat een RNA-nucleotide de stikstofbase uracil (U) |