![]() ![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Acidose |
Een daling van de pH van het interne milieu |
|
Ademcentrum |
Gedeelte in de hersenstam, dat de ademhaling regelt. Wordt beïnvloed door onder andere het koolstofdioxidegehalte van het bloed |
|
Ademprikkel |
Verandering in het koolstofdioxidegehalte van het bloed. Hierop reageert het ademcentrum |
|
Ademvolume |
De hoeveelheid lucht die je met een rustige ademhaling in en uit ademt |
|
ADH |
Antidiuretisch hormoon; Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert |
|
Adrenaline |
Hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels van het sympathische zenuwstelsel afgescheiden |
|
Aldosteron |
Eén van de bijnierschorshormonen. Hormoon speelt een rol bij het zout- en waterevenwicht |
|
Alkalose |
Een stijging van de pH van het interne milieu |
|
Alveolaire lucht |
Lucht in de longblaasjes |
|
Alveoli |
Longblaasje |
|
Astma |
Het spierweefsel in de and van de bronchiolen trekt zich onbewust samen |
|
Bilirubine |
Galkleurstof die ontstaat bij de afbraak van hemoglobine |
|
Bloeddruk |
Druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat |
|
Bohr effect |
Extra zuurstofafgifte door hemoglobine vanwege een hoge pCO2, een lage pH en een hoge temperatuur |
|
Bronchie |
De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën. De wanden bevatten kraakbeenringen. |
|
Bronchiole |
Fijnere zijtakjes van de bronchiën en bevatten spierweefsel i.p.v. Kraakbeenweefsel |
|
Chemoreceptor |
Zintuigcel, die geprikkeld wordt door de verandering in chemische samenstelling, bijv. het koolstofdioxidegehalte van het bloed |
|
Cholesterol |
Tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen |
|
Chronische bronchitis |
Vorm van COPD, waarbij de luchtwegen langdurig ontstoken zijn en slijm zich ophoopt |
|
COPD |
Ziektes waarbij er langdurige blokkades in de longen zijn door beschadigingen en ontstekingen. Bijvoorbeeld chronische brinchitis en longemfyseem |
|
Desaminering |
Het verwijderen van de aminogroep (-NH2) van een aminozuur |
|
Detoxificatie |
Ontgiftigen |
|
Dialyse |
Zuiveren van het bloed |
|
Dode ruimte |
Ongeveer 150 mL lucht komt niet verder dan de bronchie, luchtpijp, keel- of neusholte |
|
Emulgeren |
Het verkleinen van vetdruppeltjes |
|
Essentieel aminozuur |
Aminozuur die je lichaam niet zelf kan maken (via transaminering) en perse in je voedsel moet zitten |
|
Expiratoir reservevolume |
Hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra kan worden uitgeademd (ERV) |
|
Ferritine |
Is een eiwit dat zorgt voor de binding van ijzer bij de opslag in de lever en het beenmerg |
|
Glomerulus |
Kluwentje van haarvaten in elk nierkapsel, speelt een rol in de ultrafiltratie |
|
Glucagon |
Hormoon gevormd in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans. De werking is tegengesteld aan de werking van insuline. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed |
|
Hemoglobine |
Kleurstof in rode bloedcellen, die zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor voor het transport van deze stoffen zorgt |
|
Homeostase |
Verschijnsel dat allerlei factoren in het inwendige milieu met behulp van feedbacksystemen op een bepaalde normwaarde gehouden worden |
|
Hyperventilatie |
Wie hyperventileert, ventileert meer dan nodig om het koolstofdioxide-gehalte in het bloed (de CO2) op de normale hoogte te houden. |
|
Hypofyse |
Een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren |
|
Hypothalamus |
Deel van de hersenen, die o.a. Het regelcentrum is van je lichaamstemperatuur |
|
Inspiratoir reservevolume |
Hoeveelheid lucht die bij een maximale inademing extra kan worden ingeademd (IRV) |
|
Interpleurale ruimte |
De ruimte tussen borstvlies en longvlies met daarin een dun vloeistoflaagje |
|
Inwendig milieu |
Ruimten in het lichaam die niet op de buitenwereld zijn aangesloten. Het bloed, weefselvocht en de cellen behoren tot het inwendige milieu |
|
Kapsel van Bowman |
Nierkapseltje, hier wordt door ultrafiltratie voorurine gemaakt |
|
Koolzuuranhydrase |
De rode bloedcel bevat een enzym, koolzuuranhydrase, dat koolstofdioxide kan omzetten naar bicarbonaat |
|
Levercirrose |
Leveraandoening, waarbij door o.a. overmatig alcohol levercellen beschadigen en worden vervangen door bindweefsel waarin vet wordt opgeslagen |
|
Lichaampje van Malpighi |
Het nierkapseltje met de haarvatenkluwen samen |
|
Lipoproteïnen |
Verbindingen van vetten en eiwitten |
|
Lis van Henle |
Gedeelte van het nierkanaaltje in een niereenheid. In het nierkanaaltje wordt de voorurine geconcentreerd tot urine |
|
Longblaasje |
Gedeelte van de longen waar de gaswisseling tussen bloed en lucht plaats vindt |
|
Longemfyseem |
Vorm van COPD, waarbij een groot aantal longblaasjes kapot zijn en fijne vertakkingen van de bronchiolen zijn dichtgeklapt |
|
Longvlies |
Bekleding van de longen. Het longvlies is door een vloeistof gescheiden met het borstvlies |
|
Nefron |
Niereenheid, bestaande uit een nierkapsel, een haarvatenkluwen in het kapsel en een nierkanaaltje |
|
Nierbekken |
Deel van de nier waarin de urine verzamelt wordt |
|
Niermerg |
Binnenste van de twee lagen van de nier. Hier wordt de echte urine gevormd |
|
Nierschors |
Buitenste van de twee lagen in de nier. Hier wordt de voorurine gevormd |
|
Osmoreceptoren |
Zintuigcellen in de hypothalamus nemen de osmotische waarde van het bloed waar |
|
Oxyhemoglobine |
Hemoglobine waarbij zuurstof aan het ijzer in de heemgroep(en) is gebonden ; HbO2 |
|
Pleura |
Vliezen die de long omgeven: longvlies en borstvlies |
|
pO2 |
Partiële druk van O2 in bloed of andere lichaamsvloeistoffen |
|
Poortader |
Bloedvat dat stroomt van de dunne darm naar de lever |
|
Receptor |
Een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul. |
|
Restvolume |
Hoeveelheid lucht die bij maximale uitademing in je longen achter blijft |
|
Sinusoïden |
Een met bloed gevulde ruimte in een orgaan, bijv. in de lever |
|
Stemband |
Stevige vliezen die gaan trillen als er lucht langs komt |
|
Strottenhoofd |
Bovenste deel van de luchtpijp, hierin bevinden zich de stembanden |
|
Tegenstroomprincipe |
Verschijnsel dat vloeistof of lucht in aangrenzende ruimten tegengesteld stroomt, waardoor er altijd een concentratieverschil tussen beide ruimten is, bijv. het water stroomt langs de kieuwen tegengesteld aan het bloed in de kieuwen. |
|
Terugresorptie |
Resorptie van nuttige stoffen door middel van actief transport vanuit de voorurine in het bloed |
|
Transaminering |
Het maken van een aminozuur uit een ander aminozuur |
|
Trilhaarepitheel |
Epitheel waarvan de buitenste laag uit trilhaarcellen bestaat, bijv. het neusslijmvlies |
|
Uitscheiding |
Verwijdering van schadelijke en/ of overbodige stoffen uit het interne milieu van een lichaam |
|
Ultrafiltratie |
Proces, waarbij kleine deeltjes in het bloed de wand van de bloedvaten en de haarvaten passeren. Grotere moleculen blijven hierbij in het bloed achter. Bij dit proces ontstaat voorurine |
|
Ureum |
Organische stof, die het belangrijkste product van de eiwitafbraak bij zoogdieren vormt |
|
Urine |
Mengsel van afvalstoffen, lichaamsvreemde stoffen, overtollig water en overtollige zouten, uitgescheiden door de nieren |
|
Urineleider |
Buisje die urine vervoert van de nieren naar de urineblaas |
|
Ventilatie |
Het verversen van lucht |
|
Verzamelbuisje |
Kanaaltje in een nier waarin de urine uit de nierkanaaltjes verzameld wordt en dat uitmondt in het nierbekken |
|
Vitale capaciteit |
De hoeveelheid lucht die in 1 ademhaling maximaal kan worden uitgeademd (VC) |
|
Voorurine |
Vocht dat door ultrafiltratie van het bloed in de nierkapsels terechtkomt |